Hoofdstuk 4

De Boom
Zoals ik bij het begin van mijn verhaal over mijn vrijlating uit kamp Amersfoort al memoreerde, stond er op het werkterrein waar ik samen met andere gevangenen van ons 'commando' ontginningswerk verrichtte, een kolossale boom.
Het was een prachtige boom. Hij moet al eeuwen oud zijn geweest. De omvang van de stam was meerdere meters en hij had een geweldig grote kruin met een heel dicht bladerdak.
Het was erg warm zomerweer en de mensen die in de schaduw van die boom stonden te werken, waren daar uiteraard erg gelukkig mee. Ik hoorde daar ook bij en zo was het zonder jas en hemd nog wel uit te houden.
Het terrein waar wij werkten lag vlak bij de buitenste prikkeldraad versperring. Op korte afstand daarvan liep de weg van Amersfoort langs de Leusderheide naar Maarn. Vanaf die weg zou men ons hebben kunnen zien, maar vermoedelijk was die weg in die tijd voor burgers verboden gebied, want verkeer was er nauwelijks.
Ik herinner mij dat er één keer een vrachtautootje langs kwam, met een open laadbak. Daarop stond een aantal jongelui, dat tegen ons begon te joelen, althans ze joelden in het voorbijgaan. Vermoedelijk was dat echter meer gericht tegen de ons bewakende SS-er, dan tegen ons.
Het toeval wilde, dat ik na de bevrijding als militair op de Leusderheide gelegerd werd. Ongeveer halverwege Amersfoort - Maarn lag langs die weg het barakkenkamp Waterloo, onze 'kazerne'.
Het was een verzameling tamelijk vervallen barakken, die mij onmiddellijk aan kamp Amersfoort deden denken. De barakken en de indeling daarvan, alswel de plaatsing van de barakken ten opzichte van elkaar, waren vrijwel gelijk..
Ik was daar gelegerd in afwachting van een liesbreukoperatie in het Mil. Hospitaal Oog en Al in Utrecht. Dat lichamelijk mankement was aan het licht gekomen bij de medische keuring die ik onderging ivm. mijn aanmelding als vrijwilliger voor uitzending naar het toenmalige Ned.Oost Indië.
Dagelijks, na de dienst, liep ik, alleen of samen met één of meer andere militairen, het tamelijk lange eind naar Amersfoort. Openbaar vervoer was daar helemaal niet.
Aangezien de meeste militairen in die beginperiode nog niet beschikten over een uniform, en zonder 's Konings Wapenrok er in Amersfoort niets te beleven viel, bleven de meeste jongens maar in het kampement. Daardoor was het aantal dat dagelijks naar Amersfoort liep niet groot. Ik had al een compleet uniform "versierd" bij ook op de Leusderheide gelegerde Canadezen, die gevangen genomen Duitse militairen bewaakten, die belast waren met het opruimen van munitie en andere ontplofbare stoffen, die daar kennelijk in grote hoeveelheden rondslingerde, alsmede - en dat was veel belangrijker - het aanduiden van de plaatsen van executies en het opgraven van op de Leusderheide geëxecuteerde gevangenen.

Bij die vrijwel dagelijkse wandelingen naar Amersfoort passeerde ik ik dus ook steeds kamp Amersfoort. Het lag er nog precies zo, zij het dat het nu onderdak bood aan gevangengenomen NSB-ers.
En steeds weer zag ik die BOOM !
Daar stond hij nog steeds, in volle glorie.
Daaronder had ik de laatste dag van mijn kampleven gewerkt en zijn bladerdak had mij beschermd tegen ' tegen de hitte des daags '.
Mijn boom, mijn Vrijheidsboom !
Geen enkel moment was het nog in mijn hoofd opgekomen om het kamp binnen te gaan om te zien hoe het er nu uitzag, gesteld dat men mij al had toegelaten.
De aanblik van gevangen zittende mensen lokte mij niet aan, al waren het dan nu NSB-ers.
Maar die boom, dat was mijn grote vriend. Bij elke passage knikte ik hem vriendelijk toe, en - vergiste ik mij niet ?- soms leek het alsof hij mij, vriendelijk met zijn kruin zwaaiend, terug groette.

Mijn vrouw en ik trouwden in september 1946. Nauwelijks een maand later vertrok ik naar wat nu Indonesië heet. Het doel van de missie, de Japanners eruit werken, was sinds hun capitulatie overbodig geworden, maar aangezien het verre van rustig was in de oude kolonie, dienden wij toch te gaan. De orde en rust herstellen, heette het ! Mijn politieke opvatting dienaangaande is inmiddels drastisch veranderd, maar doet hier niet terzake.
In juli 1949 kwam ik na een avontuurlijke reis terug in Holland. Aan boord van ons schip, de "Kota Inten ", was pokken uitgebroken, hetgeen aan een aantal jongens het leven kostte. Zij 'strandden' bijna letterlijk in het zicht van de haven.
Over die terugreis naar huis, en mijn ruim 2½ jarig verblijf als militair in Indonesië, had ik een boek kunnen schrijven. Helaas is het er niet van gekomen.

Terug in Nederland moest ik een baan zoeken. Op aandringen van een zwager die sinds november 1945 werkte bij de Rotterdamse Rivierpolitie, solliciteerde ik naar een baan bij de Rotterdamse Gemeentepolitie en werd aangenomen.
Een jaar later kwamen wij daar ook te wonen.
Dat was een eind ' van huis' en mijn vrouw en ik moesten van de trein gebruik als we zo nu en dan onze ouders wilden bezoeken.
Eén keer hebben we het met de fiets gedaan. Dat was me een eind!
Maar voorlopig bleven we op trein en bus aangewezen. Tot 1956. Toen kocht ik een motor, een NSU-Max. Een heerlijk ' fiets', zoals Willy van Gent, bij wie wij hem kochten, hem noemde.
Een heerlijke tijd brak aan. Al direct gingen we met vacantie naar het buitenland.
In het bijzonder het Zwarte Woud werd ons geliefkoosd doel.
Maar vooreerst bleef de reisroute Rotterdam - Utrecht - Amersfoort - Zwolle - Coevorden - Emmen - Ter-Apel - Musselkanaal vice versa, met onze inmiddels 4 jarige zoon Bert tussen ons in.
Maar toen kreeg mijn vrouw problemen met haar rug en mocht ze niet meer achter op de motor. Ik heb nog overwogen een zijspan aan te schaffen, maar daar hoefde ik niet aan te beginnen. Mijn vrouw bezwoer mij dat ze daar nooit in zou gaan zitten, bang als ze was dat ik met de zijspan achter bijvoorbeeld een boom zou blijven haken.
Goede raad was duur. Motor ingeruild en een autootje gekocht. En wat wil je, het werd weer een NSU. Een Prinz, zoals het eerste type van dat merk heette.
Jaloerse lieden noemden het al gauw 'een bootje op wielen' , maar dat deerde ons niet.
Inmiddels was familie van ons in Wageningen komen wonen, met als gevolg dat wij ook daar regelmatig familiebezoek pleegden.
Op één van die tochtjes naar Wageningen passeerden wij weer de afslag naar Maarn. En ineens herinnerde ik mij weer de weg over de Leusderheide, Maarn Amersfoort. Het was omstreeks 1961-1962. Ik nam mij voor om bij een eerstvolgende gelegenheid via de Leusderheide naar Amersfoort te rijden en verder richting het noorden.
En zo kwam het dat wij niet lang daarna langs de Leusderheide toerden. Ik had mijn vrouw uiteraard meermalen over mijn verblijf in het kamp Amersfoort verteld. Maar die boom ? Die kwam in het verhaal helemaal niet voor.
Was ik die vergeten? Natuurlijk niet, maar ik kon in mijn verhaal kennelijk geen plaats voor hem vinden. Trouwens, zo dikwijls kwam mijn kampervaring ook weer niet ter sprake. Ik sprak er nooit met iemand over. Het was alweer zolang geleden Wij naderden de plaats waar eens het kamp was..
En daar stond hij! In al zijn majesteit! Prachtig, wat een boom. Mooier dan ooit.

Ik vertelde mijn vrouw en zoon Bert dat ik onder die boom had gewerkt op de dag dat ik uit het kamp was vrijgelaten en wat mijn gevoelens waren bij het weerzien van die boom.
Of het wel de indruk maakte die ik verwachtte? Ik vrees van niet. Bert keek misschien terloops even op van zijn Donald Duck en ging verder met lezen.
En mijn vrouw keek waarschijnlijk geïinteresseerder dan ze in werkelijkheid was. Ik nam het ze niet kwalijk. Ze konden zich toch niet in mijn gevoelens inleven. Ik had een oude vriend weer ontmoet!
Nooit had ik vermoed dat het mogelijk was voor een boom vriendschappelijke gevoelens te kunnen koesteren. En een héél klein beetje krijg ik nu begrip voor prinses Irene, met haar communicatie met o.a. bomen.
Bij elke reis naar het noorden reden wij sindsdien via de Leusderheide, langs mijn ' vriend '. Overigens was de route Maarn - Amersfoort ook uit touristisch oogpunt erg mooi.
In het begin maakte ik mijn vrouw nog wel eens subtiel, zo met een tikje op haar arm, attent op het feit dat we 'hem' weer passeerden, maar na de zoveelste keer liet ik dat na. Uit vrees vervelend te worden.
Uiteraard bleef ik mijn vriend in het voorbijgaan toeknikken. En hij knipoogde terug. Wij begrepen elkaar. Twee oude vrienden !
Zo ook op die fatale dag, ergens in de jaren '80.
Toen wij de kruising bij Amersfoort naderden, waar wij zoals gewoonlijk rechtsaf moesten richting Zwolle, en dus kort daarvóór het voormalig kamp Amersfoort - of beter gezegd: waar die ooit geweest was - stuitten wij op een uitgebreide wegopbreking. Een hele horde wegenbouwers, ruim voorzien van allerlei materiaal als graafmachines, drag-lines en wat daarvoor meer nodig was, was bezig de situatie daar te herscheppen in een zandwoestijn. De uiteindelijke bedoeling zal wel goed geweest zijn, maar op het moment dat wij passeerden was het een puinhoop. De weg was tijdelijk verlegd en ik had nog net de gelegenheid mijn ' vriend 'met een kort knikje gedag te zeggen.
Het was de laatste keer geweest !
Toen wij de dag erna terugkwamen en langs de bewuste ' herstructurering ' kwamen, lag hij daar ! De tranen sprongen in mijn ogen. Mijn vriend ! Daar lag hij. Op zijn zij. Ze hadden hem afgezaagd ! De snoodaards. Zij enorme kruin lag plat neergeslagen tegen de grond. "Moet je kijken ", riep ik tegen mijn vrouw. En vermoedelijk voor het eerst moet ze gevoeld hebben wat er door mij heenging.
Mijn vriend, mijn vrijheidsboom, hij was gesneuveld ! Gesneuveld voor de eisen van het verkeersgeweld.
En ik voelde me schuldig ! Ik had een vriend verloren. Aan de eisen die, met zoveel anderen, ook onze inmiddels volwassen geworden auto stelde.
Een bepaalde periode in mijn leven was daarmee definitief afgesloten.
Ik was bepaald stil toen wij doorreden naar huis.

10 april 2003.
Einde.



Ga verder met hoofdstuk 5...